EW10 cover 600
November 2011

NEN 1010 + C1 / A1 +C1: de belangrijkste wijzigingen op een rij

Mes-ketens

Het Nederlands Normalisatie-instituut bracht in juli 2011 een aanvulling op NEN 1010 uit. Deze uitgave, die als titel NEN 1010 +C1 / A1 +C1 kreeg, bevat naast correcties op NEN 1010: 2007 +C1: 2008 ook een aantal aanpassingen van de voorschriften. Kennisname van deze wijzigingen is een ‘must’ voor de installateur die elektrische installaties ontwerpt en uitvoert.

De voornaamste wijzigingen in NEN 1010 hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- Contactdozen en 30 mA-aardlekschakelaars.
- Aantal eindgroepen achter een 30 mA-aardlekschakelaar.
- Ruimten met bad of douche.
- Buigzame leidingen in vast aangelegde installaties.
- Scheiding sterkstroom- en zwakstroomleidingen.
- Medisch gebruikte ruimten.

30 mA-aardlekschakelaar

‘Moeten alle contactdozen in de utiliteit achter een aardlekschakelaar?’ Deze vraag wordt vrij vaak gesteld. Uit de nieuwe tekst van bepaling 411.3.3 is onder punt A het antwoord te halen:

In wisselspanningsystemen moet aanvullende bescherming tot stand worden gebracht door een toestel voor aardlekbeveiliging in overeenstemming met 415.1 voor:
-    Contactdozen met een toegekende stroom van ten hoogste 20 A voor algemeen gebruik door leken.

Een uitzondering mag worden gemaakt voor:
-    contactdozen voor gebruik onder toezicht van vakbekwame of voldoende onderrichte personen, bijvoorbeeld in bepaalde commerciële of industriële ruimten;
-    een contactdoos die alleen is bedoeld voor het aansluiten van een bepaald toestel.

De kans op een gevaarlijke situatie is het grootst waar leken toestellen aansluiten en aan de installatie knutselen. Dat is in woningen natuurlijk het geval. Contactdozen voor algemeen gebruik moeten daar dan ook altijd achter een 30 mA-aardlekschakelaar worden geplaatst.

In de woning zijn elektrische toestellen aanwezig die altijd op dezelfde contactdoos zijn aangesloten. Te denken valt aan de wasmachine op zolder, de vrieskist in de bijkeuken of een boiler in een keukenkastje. Voor dergelijke aansluitingen (uitzondering b) geldt geen verplichting voor het gebruik van een 30 mA- aardlekschakelaar. Om optimale veiligheid te bereiken is het echter raadzaam ook in een woonomgeving deze specifieke contactdozen achter een 30 mA-aardlekschakelaar op te nemen. Ontstaat bijvoorbeeld een isolatiedefect in een keukenboiler, dan volgt onmiddellijk uitschakeling van de voeding. Er kan dan een aardlekstroom van enkele ampères ontstaan die wel de aardlekschakelaar aanspreekt, maar niet de overstroombeveiliging.

In de utiliteitsbouw of in een industriële omgeving moet de leidende vraag zijn of er toezicht zal zijn op het gebruik van de installatie. In zo’n werkomgeving heeft de werkgever de verplichting voor een veilige werkomgeving te zorgen. Wanneer hij dat bereikt door periodieke inspectie van de installatie en controle op het gebruik, is aanvullende bescherming met een 30 mA-aardlekschakelaar geen noodzaak. Het achterwege laten voorkomt ook veel uitschakelproblemen met computers.

In scholen en in werk- en verkoopruimten van kleinere bedrijven moet niet al te veel worden vertrouwd op het toezicht door een installatieverantwoordelijke. Hier is de aanvullende bescherming met de 30 mA- aardlekschakelaar wel op zijn plaats. De conclusie is dat de keuze ‘wel of geen 30 mA-aardlekschakelaar?’ met het gezonde verstand moet worden gemaakt. Daarbij moet steeds de vraag worden gesteld: gaan de gebruikers – leken – hier ongecontroleerd hun gang? Kortom, maakt een risicoanalyse.

Voor wie een goede handleiding kan gebruiken is er nog NPR 5310, blad 1, over bepaling 411.3.3. Hierin worden in een tabel voorbeelden gegeven waar wel of geen aardlekschakelaars nodig zijn.

Mes-keten-kontaktdoosHet maximale vermogen van een Mes-keten voor algemeen gebruikte contactdozen is nu 3,3 kVA.

Aantal eindgroepen

In bepaling 531.2.3 en 531.2.4 van NEN 1010 wordt voor zowel het TN-stelsel als het TT-stelsel geregeld dat vanaf twee eindgroepen twee of meer 30 mA-aardlekschakelaars voor aanvullende bescherming moeten worden toegepast. Zijn er dus maar twee eindgroepen, dan moeten er twee aardlekschakelaars worden gebruikt. Het aantal eindgroepen achter een aardlekschakelaar blijft maximaal vier (bepaling 531.2.1.3).

Bad of douche

De zones 1 en 2 lopen naar boven door tot een hoogte van 225 cm. Tenzij het horizontale vlak door de vaste douchekop hoger ligt, want dan is dat vlak weer maatgevend. De 260 cm-grens is vervallen. Hierdoor ontstaat boven de zones ruimte om bijvoorbeeld een trekschakelaar te installeren of een wandcontactdoos voor een ventilator. De bereikbare ruimte onder de badkuip of douchebak wordt beschouwd als zone 1. Is deze echter niet open maar afgeschermd, dan wordt de ruimte niet tot een zone gerekend.

NEN1010-buigzame-leidingenBuigzame leidingen staan nu bij de kabels ingedeeld.

Buigzame leidingen

Installatiesystemen met buigzame leidingen die zijn voorzien van stekers, worden steeds meer toegepast. Waar een flexibele installatie wordt gevraagd, komen dergelijke systemen als eerste in beeld. In tabel 52A uit NEN 1010 +C1 / A1 +C1 is de plaats van buigzame leidingen veranderd. Stonden zij eerst bij de geïsoleerde geleiders, nu staan zij bij de kabels ingedeeld. De aangegeven installatiemethoden van kabels zijn in principe nu ook voor buigzame leidingen toepasbaar. Dit was voorheen anders. Tot nu toe mochten buigzame leidingen alleen in buizen en in omsloten goten of kokers worden aangebracht. Hierdoor waren installateurs verzekerd van bescherming tegen mechanische belasting. De positie van buigzame leidingen was daarmee gelijk aan die van vinyldraad. Wie zijn buigzame leidingen op plafonds legde of in wanden liet lopen, voldeed, strikt genomen, niet aan de bepalingen van NEN 1010. In tabel 52B van NEN 1010 zijn de toelaatbare installatiemethoden voor dit leidingsysteem te kiezen. Er zijn meerdere soorten buigzame leidingen verkrijgbaar. Niet alle soorten zijn even goed bestand tegen mechanische belasting of andere uitwendige invloeden. In overleg met de fabrikant moet worden vastgesteld of de gewenste soort geschikt is voor de toe te passen installatiemethode en de te verwachten uitwendige invloeden. NPR 5310, blad 2, over buigzame leidingen voor vaste aanleg, geeft meer punten waarop je attent moet zijn.

Sterkstroom- en zwakstroomleidingen

In bepaling 528.1.1 van NEN 1010 worden de voorwaarden genoemd waaronder het bij elkaar brengen van zwakstroom- en sterkstroomleidingen is toegestaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als elke kabel of geleider is geïsoleerd voor de hoogste aanwezige spanning.

In bepaling 528.1.1 wordt nu ook vermeld (onder c) dat het is toegestaan de kabels die zijn geïnstalleerd op een kabelbaan, te scheiden door een scheidingsschot. Deze voorwaarde stond altijd wel in de tekst van de internationale norm IEC 60364, maar was bij de vertaling per abuis weggelaten. Nieuw is nu ook de voorwaarde: ‘De kabels die deel uitmaken van stroomketens behorend tot spanningsband II voldoen aan de eisen voor basisbescherming en foutbescherming overeenkomstig 412.2.4.1’ (spanningsband II betekent dat de wisselspanning groter dan 50 V is, maar niet groter dan 1.000 V).

Het is nu toelaatbaar dat een buigzame leiding voor 230 V samen met een UTP-kabel in een installatiekanaal wordt gelegd. Bij het samen leggen van zwaardere sterkstroomkabels, zoals YMvK-as en zwakstroomkabels met een vinylmantel, kan de zwakstroomkabel door ingetrokken sterkstroomkabels door schuren en pletten beschadigd raken. In zo’n situatie is scheiding van zwakstroomkabels en sterkstroomkabels wel aan te raden. Volledigheidshalve moet ook het EMC-aspect worden vermeld. Dit kan een scheiding ook noodzakelijk maken.

Medisch gebruikte ruimten

Patiëntengebied

Het patiëntengebied is nu niet beperkt tot een afstand van 1,5 m rondom de plaats waar de patiënt wordt behandeld. De begrenzing in horizontale zin wordt bepaald door het gebied waar de patiënt direct of indirect met delen van medisch elektrische toestellen in contact kan komen. Bij indirect contact raakt de patiënt een andere persoon aan, die op zijn beurt in contact komt met de delen van medisch elektrisch materieel. In de praktijk zal nu meestal de gehele ruimte als patiëntengebied worden aangemerkt.

Klasse 1 en klasse 2

In de eerdere definitie van klasse 1 waren geen handelingen begrepen waarbij sprake is van een elektrische geleider (galvanisch contact) tot in de lichaamsvloeistoffen. In de nieuwe definitie van klasse 1 (bepaling N 710.2.6) is dit galvanisch contact wel opgenomen. In de vorige versie van rubriek 710 leidde dit soort galvanisch contact meteen tot klasse 2 en waren hierdoor MES-ketens voorgeschreven. Dit bracht natuurlijk aanzienlijk hogere kosten met zich mee. Nu dit galvanische contact aan klasse 1 is toegerekend, kan weer een 30 mA-aardlekschakelaar worden toegepast. De normschrijver verwacht met deze wijziging dat veel minder vaak tot klasse 2 wordt overgegaan en dat zo de kosten beperkt kunnen blijven, zonder dat de veiligheid in het geding komt.

Om aan een ruimte klasse 2 toe te kennen, moet er volgens bepaling 710.2.7 naast het galvanisch contact tot in de lichaamsvloeistoffen tegelijkertijd sprake zijn van een situatie waarbij het wegvallen van de voedingsspanning tot een onaanvaardbaar risico voor de patiënt kan leiden. Deze laatste voorwaarde brengt voor klasse 2 een wat ruimer toepassingsgebied met zich mee dan wanneer er alleen sprake is van een levensbedreigende situatie.

Mes-ketensIn een medische ruimte mogen alleen Mes-ketens met dezelfde nominale vermogens worden toegepast.

MES-keten 3,3 kVA

Een MES-keten, bestemd voor de voeding van contactdozen voor algemeen gebruik, mag nu een nominaal vermogen hebben van ten hoogste 3,3 kVA (dit was eerder 1,6 kVA). Het aantal contactdozen dat op deze keten mag worden aangesloten blijft echter beperkt tot acht. Binnen een ruimte mogen alleen MES-ketens met hetzelfde nominale vermogen worden toegepast. Als een MES-keten met 3,3 kVA wordt toegepast, is het niet toegestaan ook een MES-keten met een nominaal vermogen van 1,6 kVA toe te passen.

De MES-keten mag slechts een enkele medisch gebruikte ruimte voeden. Een röntgenruimte en de naastgelegen bedieningsruimte kunnen echter als een en dezelfde ruimte worden gezien. In dat geval mag de MES-keten beide ruimten voeden.

Verplaatsbare toestellen die een vermogen hebben dat groter is dan 1,6 kVA, mogen niet op een contactdoos voor algemeen gebruik worden aangesloten. De aansluiting van deze toestellen gaat met een stopcontact van afwijkend model. De beschermings- transformator van deze MES-keten mag een nominaal vermogen hebben van hoogstens 10 kVA.

De vraag hierbij is wat met ‘vermogen’ wordt bedoeld. Is dit het werkelijke schijnbare vermogen dat tijdens het gebruik kan worden gemeten, of is dit het door de fabrikant in de specificatie toegekende vermogen? Dit blijkt niet altijd hetzelfde te zijn. Als    je ervan uitgaat dat het vermogen meer dan 1,6 kVA bedraagt, ontstaat er een probleem als er gewone contactdozen zouden worden gebruikt. In de praktijk kan dit worden opgelost door gewone contactdozen in een oranje kleur te installeren en deze elk een eigen MES-keten van 3,3 kVA toe te kennen. Het voordeel is dat dan de gewone contactstop die door de fabrikantaan het aansluitsnoer is geleverd, niet hoeft te worden afgeknipt en vervangen door een speciale contactstop. Hiermee wordt afgeweken van de normvoorschriften op grond van een weloverwogen risicoanalyse die tot een gelijkwaardige oplossing leidt

30 mA-aardlekschakelaar

Er is een aantal specifieke eindgroepen in ruimten van klasse 2 en klasse 3 die niet door een M-keten hoeven te worden gevoed. Zij kunnen achter een 30 mAaardlekschakelaar worden aangebracht. Het betreft:
- eindgroepen voor de voeding van operatietafels;
- eindgroepen voor vast aangesloten röntgentoestellen (alleen bij uitwendig contact);
- eindgroepen voor vast aangesloten toestellen anders dan medische elektrische toestellen (alleen bij uitwendig contact);
- eindgroepen voor toestellen waarvan het nominale vermogen groter is dan 5 kVA.

Aanvullende beschermende vereffening

De impedantie van vereffeningsleidingen tussen enerzijds beschermingscontacten van contactdozen, vast aangesloten toestellen of eventuele vreemde geleidende delen, en anderzijds de centrale aardrail mag niet groter zijn dan 0,1 Ω. Deze eis geldt nu behalve voor klasse 2 en klasse 3, ook voor klasse 1. Dit betekent in de praktijk dat voor een vereffeningsleiding vaak met een kerndoorsnede van 6 mm2 moet worden gewerkt.

In medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3, moeten een of meer vereffeningspunten zijn aangebracht. Per opstelplaats voor een bed of behandelplaats moet het aantal vereffeningspunten ten minste gelijk zijn aan de helft van de bijbehorende contactdozen. Zijn er twee contactdozen, dan hoort daar minstens een vereffeningspunt bij. In de praktijk wordt dan algauw een dubbel vereffeningspunt toegepast.

Veiligheidsvoorzieningen

Lichtbronnen voor bijvoorbeeld een endoscoop of een operatielamp moeten binnen 0,5 s over kunnen gaan op noodstroom. Deze stroomvoorziening moet minstens 3 h in stand blijven. Nieuw is dat nu ook vitale levensonderhoudende medisch elektrische toestellen binnen 0,5 s moeten kunnen overgaan op noodstroom.

Periodieke inspectie

Er zijn enkele wijzigingen bij de periodieke inspectie die de aandacht verdienen. Zo heeft de voltmeter waarmee impedanties en aanrakingsspanningen worden gemeten, nu een frequentiebereik van 1 kHz in plaats van 1 MHz. De nauwkeurigheidsklasse is 2 in plaats van 5. De meting ter controle van de aanvullende potentiaalvereffening moet nu om de 24 maan- den plaatsvinden. Dit was eerder om de 36 maanden. Hetzelfde geldt voor de controle of de voor potentiaalvereffening vereiste voorzieningen voldoen aan de eisen.

Bij de maandelijkse functionele beproeving van elektrische installaties voor veiligheidsdoeleinden moet nu minstens 80 – 100 procent van het toegekende vermogen worden overgenomen. Dit was 50 – 100 procent.

Dierenartspraktijken

De vraag bij rubriek 710 is of alle bepalingen onverkort moeten worden toegepast op alle medisch gebruikte ruimten. Zeker bij dierenartsen is dat twijfelachtig, omdat daar immers geen mensen worden behandeld. In de internationale norm is de toelichting gehandhaafd die nu uit NEN 1010 is weggelaten: ‘Where applicable this standard can also be used in veterinary clinics’. ‘Veterinary clinics’ staat voor alle dierenartspraktijken, groot en klein. Hieruit blijkt dat toepassing kan, maar niet een verplichting is die voortvloeit uit de norm.

NPR 5310, blad 45, kwam tot de conclusie dat er sprake moest zijn van een onverkorte toepassing. Overleg in de normcommissie heeft ertoe geleid dat dit blad wordt teruggetrokken. Er zal vermoedelijk een meer op de praktijk gerichte richtlijn worden uitgegeven, waarbij overleg met de beroepsgroep in de lijn der verwachting ligt. 

Tekst: Jan de Jong
Fotografie: Industrie