Omslag_EW05 600
April 2012

Veilig werken aan elektrische installaties

EW-600x400

‘Werken onder spanning is verboden’, zo valt in het Arbobesluit te lezen. Wat wordt bedoeld met ‘werken onder spanning’? En hoe moet hier volgens NEN 3140 praktisch mee worden omgegaan? Welke uitzonderingen zijn er op deze bepaling?

Veilig werken aan elektrische installaties volgens NEN 3140 kan en mag alleen als deze volledig spanningsloos is. Onder ‘spannings-loos’ wordt verstaan dat er geen spanning op de aanraakbare actieve installatie(delen) staat waaraan wordt gewerkt, dat  er geen spanning staat op de aanraakbare installatie(delen) in de nabijheid van de werkplek, en dat de installatie waaraan wordt gewerkt geen (rest)lading meer bevat. Pas nadat een installatie spanningsloos is en nadat alle maatregelen om een elektrisch gevaar te voorkomen zijn getroffen, is sprake van een veilige werkplek.

Nadat de installatie van de voeding is gescheiden, moet er altijd een aantal maatregelen worden getroffen:
-    Tussen alle geleiders, zo dicht mogelijk bij de werkplek, moet de spanningsloosheid worden vastgesteld met een dubbelpolige spanningsaanwijzer die voldoet aan NEN-EN-IEC 61243-3, of hieraan gelijkwaardig. Dus niet met een multimeter, spanningzoeker, voltstick en dergelijke.
-    Door het aanbrengen van een vergrendeling moet voorkomen worden dat de installatie kan worden ingeschakeld.
-    Op of nabij de plaats waar de scheiding heeft plaatsgevonden, moet een opschrift of label ‘niet inschakelen’ met bijbehorende gegevens worden aangebracht.

Indien relevant moeten er ook nog aanvullende maatregelen worden getroffen:
-    Door het aanbrengen van goedgekeurde isolerende afschermingen kan een werkgebied aanrakingsveilig worden gemaakt.

Als niet kan worden gegarandeerd dat een installatie spanningsloos blijft, moeten alle geleiders onderling met een zogeheten aardingsgarnituur worden verbonden. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij installaties waar terugvoeding mogelijk is, een vreemde voeding kan inschakelen of de installatie onoverzichtelijk is.

Bij de toepassing van aardingsgarnituur moet de doorsnede van de toegepaste geleiders zodanig groot zijn en de verbindingen zodanig goed zijn aangebracht dat als de installatie onverwachts wordt ingeschakeld – en  er dus een kortsluiting optreedt – er geen vlamboog ontstaat.

Werken onder spanning

Bij werken onder spanning raken personen met hun lichaam, gereedschap of hulpmiddelen, zoals een schroevendraaier of (persoonlijke) beschermingsmiddelen, (mogelijk) niet-geïsoleerde actieve delen aan waarop een gevaarlijke spanning staat omdat deze delen of hulpmiddelen binnen de gevarenzone komen.

De gevarenzone is een gebied rondom het niet-aanrakingsveilige actieve deel of delen. De werkverantwoordelijke (WV) bepaald de afstand van het actieve deel tot de buitengrens van de gevarenzone. NEN 3140 geeft minimale afstanden voor de gevarenzone:
-    metingen ≥ 5 cm;
-    bedieningshandelingen ≥ 10 cm;
-    algemene werkzaamheden ≥ 50 cm.

NEN 3140 beschouwt ook het verplaatsen van vast aangesloten materieel terwijl dat onder spanning staat als werken onder spanning, tenzij wordt voorkomen dat er aanrakingsgevaar of het gevaar op een vlamboog ontstaat. Dit risico moet vooraf door de WV worden beoordeeld.

Gevaarlijke spanning

Werkzaamheden aan of nabij installaties met spanningen lager dan 50 V AC en/of 120 V DC, zoals in SELV- en PELV-ketens zijn veilig met voorbeveiliging In ≤  25 A  en vermogen P ≤ 1.250 VA. Voorbeelden van dergelijke installaties waarbij geen gevaar te verwachten is zijn datanetwerken, audio-installaties enzovoort.

Let op: werkzaamheden aan accugevoede installaties, zoals UPS- en tractiesystemen, zijn ondanks de mogelijke lage spanningswaarde niet veilig. Het kortsluitvermogen is, wanneer een accu wordt kortgesloten, hoog en de vlamboog die hierbij ontstaat, kan zeer intens zijn.

Werken aan installaties onder spanning is dus in principe bij wet verboden. Door dit toch te doen, wordt in bijna alle gevallen de Arbowet overtreden. Volgens bepaling 3.5 in het Arbobesluit mag er – in uitzonderlijke gevallen – onder spanning aan laagspanningsinstallaties worden gewerkt. Er moet dan wel worden voldaan aan vier voorwaarden:
-    De dringende noodzaak voor het onder spanning werken moet zijn aangetoond.
-    Er moet voor deze klus een specifieke opdracht zijn gegeven.
-    De installatie moet zodanig zijn uitgerust dat de risico’s bij de werkzaamheden acceptabel zijn.
-    Er moeten doeltreffende maatregelen zijn getroffen om de werkzaamheden veilig te laten verlopen.

Dringende noodzaak

De WV moet zich als eerste overtuigen, dat er niet op een andere, veiligere  manier aan de installatie kan worden gewerkt. Eenvoudig gezegd: het gevaar van uitschakelen moet groter zijn dan werken aan de installatie onder spanning. Een reden als ‘de productie moet doorgaan’ of ‘de computer kan niet uit’, zijn niet legitiem en in strijd met de regelgeving.

Specifieke opdracht

Als de WV na een afweging heeft besloten om onder spanning te werken, moet hij dit schriftelijk voorbereiden. Na een risicoanalyse moet hij beschrijven wie, waar, wanneer en welke werkzaamheden  uitvoert, de volgorde van handelingen, het toepassen van (beschermende) hulpmiddelen enzovoort. Deze relevante zaken moeten worden beschreven, zodat de klus zonder ongelukken verloopt. Voorafgaand aan de werkzaamheden behoren alle betrokkenen medewerkers te worden geïnstrueerd. 

Acceptabele risico’s

In sommige installaties zijn de risico’s onacceptabel groot. Zo is er bijvoorbeeld in een oude gietijzeren schakel- en verdeelinrichting een te groot risico op het ontstaan van kortsluiting. Ook bij het werken in installaties die zijn beveiligd met mespatronen groter dan circa 630 A, zijn de risico’s te groot. Tegen de vlamboog die bij een eventuele kortsluiting in een dergelijke installatie ontstaat, is geen adequate bescherming met persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) voor het lichaam mogelijk.

Doeltreffende maatregelen

Als er toch wordt gekozen om onder spanning te werken, dan zullen passende beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen om schade en letsel te voorkomen. Hierbij zullen de potentiële risico’s duidelijk in kaart moeten worden gebracht, evenals de beheersmaatregelen die moeten worden getroffen om de risico’s te minimaliseren. Denk hierbij aan de keuze van PBM’s. Ook dit is een taak voor de WV.

Werken in de gevarenzone

Omdat er een verhoogd risico op stroomdoorgang en/of vlambogen is bij het werken in de gevarenzone, mogen deze werkzaamheden alleen worden verricht door:
-    een vakbekwaam persoon (VP);
-    een voldoende onderricht persoon  (VOP) of een leek onder ononderbroken toezicht van een VP.

VP’s en VOP’s zijn medewerkers met een aanwijzing in het kader van NEN 3140 waarbij de taak ‘ werken onder spanning’ binnen het taakprofiel valt, zoals dat op de aanwijzing is beschreven.

Als onder spanning wordt gewerkt – dus bij alle werkzaamheden, bedieningswerkzaamheden en metingen waarbij de kans bestaat dat met lichaamsdelen in de gevarenzone wordt gekomen – moeten PBM’s ter bescherming tegen stroomdoorgang worden toegepast. Dit zijn goedgekeurde isolerende beschermingsmiddelen, zoals handschoenen en vloermatten met de juiste markeringen (afbeelding 4). Een uitgebreid overzicht van passende PBM’s en de bijbehorende normen staat in hoofdstuk 8 van NEN 3140. 

Afhankelijk van het kortsluitvermogen ter plekke moet de medewerker ook tegen de gevolgen van een vlamboog worden beschermd. Als leidraad voor de potentiele energie die bij een kortsluiting vrijkomt wordt in NEN 3140 de nominale stroomwaarde van de beveiliging voor de plaats van  de kortsluiting genomen. Dus: het smeltpatroon of de installatieautomaat die de installatie waaraan wordt gewerkt beveiligd. Op basis van de nominale stroomwaarde van het smeltpatroon of de installatieautomaat moeten PBM’s worden toegepast die bescherming bieden tegen vlambogen.

De praktijk

Ondanks de duidelijke regelgeving gebeuren er jaarlijks nog steeds tientallen ongelukken omdat medewerkers toch aan installaties onder spanning werken. Redenen hiervoor kunnen zijn dat:
-    de technische medewerker dacht dat de installatie (nog) spanningsloos was;
-    een gebrek aan ervaring van de medewerker voor de betreffende werkzaamheden;
-    de risico’s niet goed werden ingeschat, wellicht door een gebrek aan kennis of ervaring.

Medewerkers mogen de afweging – het wel of niet onder spanning werken – niet zelfstandig nemen. Dit betekent dat een medewerker nooit ‘zomaar’ onder spanning mag werken. Zijn handelswijze is dan strafbaar. Ook kan zijn baas, die eventueel hiertoe opdracht gaf, worden veroordeeld wegens strafbaar handelen.

Door leidinggevenden, maar ook door medewerkers, wordt vaak onvoldoende gerealiseerd wat de consequenties zijn van een incident als zich een (elektriciteits) ongeval voordoet. Afgezien van lichamelijk letsel kan een ongeval verschillende gevolgen hebben: een strafzaak of een bestuurlijke boete door de inspectie SZW, een civiele rechtszaak tussen ondernemingen, een civiele rechtszaak tussen werknemer en werkgever enzovoort.

Vaak is de eigenlijke oorzaak van een incident een gebrek van de organisatie. Het is de taak van een WV om werkzaamheden aan elektrische installaties goed voor te bereiden. Voorbeelden hiervan zijn:
-    voorafgaand aan de werkzaamheden de potentiële risico’s van de werkzaamheden en de omgeving inschatten;
-    een aanwijsbeleid opstellen waaruit blijkt welke medewerker met de juiste kennis, vaardigheden en ervaring bepaalde taken mag verrichten en welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden de betreffende persoon heeft;
-    een plan opstellen om veilig te werken;
-    voorafgaand aan de werkzaamheden de juiste werkmethoden bepalen;
-    de juiste gereedschappen, meetapparatuur en beschermingsmiddelen beschikbaar stellen;
-    betrokken medewerkers voorafgaand aan de werkzaamheden instrueren;
-    toezicht houden op medewerkers en op het veilig verloop van werkzaamheden.

Al deze taken behoren te zijn beschreven in de aanwijzing van de WV.

Door: Anton Kerkhofs