Maart 2016
Vernieuwde NEN 1006 legt bepalingsmethode temperaturen vast
Op 5 februari, op de laatste dag van de VSK, ontving Richard Tieskens, directeur Rijksvastgoedbedrijf, NEN 1006: 2015 uit handen van NEN-directeur Piet-Hein Daverveldt. De norm wordt zowel vanuit het bouwbesluit als de drinkwaterwetgeving voorgeschreven en geeft de minimale eisen en voorwaarden waaraan een leidingwaterinstallatie moet voldoen, uit het oogpunt van de volksgezondheid, veiligheid en doelmatigheid. Een van de belangrijkste aanpassingen ten opzichte van NEN 1006: 2011 is de opname van bepalingsmethoden, zoals voor de temperaturen van het leidingwater.
In Bouwbesluit 2012 zijn minimumeisen gesteld aan voorzieningen voor drinkwater en warm water en wordt verwezen naar NEN 1006. In de norm is vastgehouden aan de term leidingwaterinstallaties als verzamelnaam voor drinkwater-, warmtapwater- en huishoudwaterinstallaties. De norm moet worden toegepast bij de aanleg van een nieuwe leidingwaterinstallatie, uitbreidingen, wijzigingen, gehele of gedeeltelijke vernieuwingen en bij herstellingen. Ook bij gebruik, beheer en onderhoud van een bestaande leidingwaterinstallatie en het beproeven van een installatie is de norm leidend.
Het is belangrijk dat in een installatie geen bacteriologische nagroei kan plaatsvinden. De temperatuur van het water speelt een belangrijke rol bij dit proces. De eisen in de norm richten zich op een installatie waarbij thermisch beheer wordt toegepast ter voorkoming van bacteriologische nagroei en voor afdoding van eventueel aanwezige bacteriën.
Legionellapreventie Als zowel het ontwerp, de aanleg en het beheer/onderhoud van de leidingwaterinstallatie geheel overeenkomstig NEN 1006 zijn, is er voldoende vertrouwen op een legionellaveilige installatie. De in dit artikel beschreven eisen en bepalingsmethoden voor de watertemperaturen bieden niet het complete beeld van de voorschriften in NEN 1006 voor een legionellaveilige installatie. Bovendien kan van een legionellaveilige installatie slechts sprake zijn als de leidingwaterinstallatie overeenkomstig de ontwerpcondities wordt gebruikt. Voor legionellabeheer wordt er in Bijlage B van NEN 1006 op gewezen dat in het normblad eisen worden gesteld aan het algemeen beheer en onderhoud. Wat betreft de verplichte legionellapreventie voor de (relatief) kleine specifieke groep van zogenoemde prioritaire locaties gelden daar bovenop eisen die zijn gesteld in het Drinkwaterbesluit, de Drinkwaterregeling en de Regeling Legionellapreventie. Deze specifieke eisen voor het aantoonbaar maken dat legionelleapreventie wordt toegepast zijn dus niet in NEN 1006 opgenomen. De in dit artikel beschreven temperatuurmeting aan het drinkwatertappunt is dan ook geen meting om eventueel aanwezige hotspots aan te tonen. Met de meting wordt alleen nagegaan of aan de eis in voorschrift 2.1.2 van NEN 1006: 2015 wordt voldaan. Voor het aantonen van hotspots staan werkvoorschriften in Isso-publicatie 55.1, 'Handleiding legionellapreventie in leidingwater'. ’
|
Eisen watertemperaturen
De temperatuur van het drinkwater (en huishoudwater) mag niet hoger zijn dan 25 °C. Nieuw in de norm is de opmerking dat er omstandigheden zijn waarin een overschrijding van de grens van 25 °C niet is te voorkomen, zoals bij een hittegolf. Een kortdurende overschrijding van die grens levert echter geen direct gevaar voor de gezondheid op. Het water in warmwateruittapleidingen moet – als er geen water wordt getapt – binnen 45 min. afkoelen tot een temperatuur gelijk aan of lager dan 25 °C.
De temperatuur van warm tapwater aan het tappunt in een woninginstallatie moet minstens 55 °C zijn. Dat geldt voor installaties zonder circulatiesysteem. Voor een woninginstallatie met warmtapwatercirculatie moet die temperatuur minstens 60 °C zijn. Die temperatuur geldt ook voor alle tappunten die zijn aangesloten op een collectieve warmtapwaterinstallatie, voor het water in de retourleiding(en) en de eventueel aanwezige circulatiedeelringen. Voor warmtapwatervoorraadtoestellen gelden eisen voor de temperatuur in relatie tot de standtijd. Als in een warmtapwatervoorraadtoestel thermisch worden gedesinfecteerd: 60 °C (overal in het toestel) gedurende minimaal 20 min., of 65 °C gedurende 10 min. of 70 °C gedurende 5 min.
In de norm wordt opgemerkt dat hoge watertemperaturen nadelige gevolgen hebben voor een installatie. Van enkele onderdelen en appendages in de installatie is het toepassingsgebied begrensd op een maximale temperatuur van 65 of 70 °C. Boven een temperatuur van 70 °C neemt de vorming van ketelsteen snel toe. De temperatuureisen voor warm tapwater en retourwater gelden bij gebruik conform de ontwerpcondities. Het is daarom belangrijk dat de ontwerpcondities worden vastgelegd in het installatiegebonden dossier.
Meetpunten
Nieuw in de norm zijn ook de bepalingsmethoden waarmee kan worden aangetoond dat aan de eisen wordt voldaan. Voor de watertemperaturen zijn bepalingsmethoden opgenomen waarbij temperatuurmetingen plaatsvinden aan onder meer relevante tappunten. Voor drinkwater- en huishoudwaterinstallaties zijn dat veelal de verst van het leveringspunt gelegen tappunten. Dit geldt zowel voor een (deel van de) installatie, als ook voor (een groep) tappunten gevoed via een leiding die door een warme ruimte loopt. De keuze van de tappunten is verder afhankelijk van omgevingsfactoren, seizoensinvloeden enzovoort. Voor de temperatuurmetingen van het water in warmwateruittapleidingen – dat zijn de leidingen die geen onderdeel vormen van een circulatiesysteem – zijn de verst op die leidingen aangesloten tappunten relevant. Voor een warmtapwatercirculatiesysteem zijn de tappunten relevant die zijn aangesloten op de verst van de warmtapwaterbereider gelegen lange uittapleidingen die zijn afgetakt van het circulatienet. Andere meetpunten van het warmtapwatercirculatiesysteem zijn de retourleiding op een afstand van 0,5 m vóór de aansluiting op de warmtapwaterbereider en de retourleiding van (eventuele) relevante deelringen op een afstand van 0,5 m vóór de aansluiting op de centrale ring.
Uitvoering metingen
De temperatuurmeting aan een relevant drinkwatertappunt vindt plaats nadat de (deel)installatie minimaal 3 h niet is gebruikt. Na het openen van het tappunt wordt met een gebruikelijke straal 1 liter water afgetapt. Hierna wordt de temperatuur van het uitstromend water gemeten. Deze procedure wordt voor alle andere relevante drinkwatertappunten herhaald. Vervolgens wordt bepaald of de gemeten temperaturen voldoen aan de eis in voorschrift 2.1.2: niet hoger dan 25 °C. Voor de temperatuurmeting van het water in een relevante warmwateruittapleiding wordt het verst op die leiding aangesloten tappunt volledig geopend. Het aftappen van het water wordt gestopt als minimaal de vereiste warmtapwatertemperatuur is bereikt. Na 45 min. wordt de temperatuur van de leiding of (na het aftappen van maximaal 1 liter) de uitstroomtemperatuur van het water gecontroleerd. Deze procedure wordt voor alle andere relevante warmwateruittapleidingen herhaald. Vervolgens wordt bepaald of de gemeten temperaturen voldoen aan de eis in voorschrift 2.1.2: niet hoger dan 25 °C. De temperatuurmeting van het water aan een relevant warmwatertappunt vindt plaats bij volledige opening van het tappunt. Na 2 min. wordt de temperatuur van het uitstromende water gemeten. Voor de temperatuurmeting aan een mengtoestel wordt het mengtoestel op de maximale warmwatertemperatuur ingesteld. Een relevant tappunt wordt vervolgens volledig geopend. Na 2 min. wordt de temperatuur van het warme water dat het mengtoestel ingaat gemeten of, wanneer het koude water volledig kan worden afgesloten, wordt aan het tappunt gemeten. Deze procedure wordt herhaald voor alle andere relevante warmwatertappunten en mengtoestellen. Vervolgens wordt bepaald of de gemeten temperaturen voldoen aan de eisen in voorschrift 4.4.2: afhankelijk van de situatie minstens 55 of 60 °C. De temperatuur in de retourleidingen wordt, zoals eerder aangegeven, gemeten op 0,5 m vóór de aansluiting op de warmtapwaterbereider en in de retourleidingen van relevante circulatiedeelringen op een afstand van 0,5 m vóór de aansluiting op de centrale ring. Vervolgens wordt bepaald of de gemeten temperaturen voldoen aan de eisen in voorschrift 4.4.2: ten minste 60 °C.
ACCURAAT METEN MET FLOWTEMP VAN EURO-INDEX Tijdens VSK 2016 presenteerde Euro-Index een nieuw meetinstrument waarmee op een uitstekende manier kan worden voldaan aan de nieuwe eisen en bepalingsmethoden voor het vaststellen van de temperatuur van het leidingwater. De FlowTemp-ST meet gelijktijdig de waterhoeveelheid en -temperatuur. De meetwaarden worden direct overgedragen via de nieuwste Bluetooth Smarttechniek. ’
|
Interpretatie
De thermometer die voor het bepalen van de watertemperatuur wordt gebruikt moet volgens NEN 1006 een bereik hebben van 10 – 75 ˚C, een afleesbaarheid van 1 ˚C en een nauwkeurigheid van 2 ˚C. De uitkomsten van de temperatuurmetingen zeggen iets over het voldoen van de leidingwaterinstallatie aan de temperatuureisen. De metingen zijn indicatief. De resultaten van de metingen hangen van meer factoren af dan alleen van de uitvoering van de leidingwaterinstallatie. Bij de interpretatie van de uitkomsten van de temperatuurmetingen moet rekening worden gehouden met specifieke omstandigheden, zoals omgevingstemperatuur, ontwerpcondities en de (gebruiks)omstandigheden voor en tijdens het meten. De volgende specifieke omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat de resultaten uit de temperatuurmetingen geen juiste informatie leveren over het voldoen aan de gestelde eis:
• leveringstemperatuur drinkwater hoger dan 25 of lager dan 10 ˚C;
• omgevingstemperatuur (plaatselijk) hoger dan 25 ˚C;
• drinkwaterleiding langdurig opengezet voordat de drinkwatertemperatuur wordt gemeten;
• warmtapwatervoorraadtoestel kan op moment van het uitvoeren van de metingen niet meer het warme tapwater leveren.
In Waterwerkblad WB 2.1A wordt er op gewezen, dat wanneer het resultaat van een temperatuurmeting niet aan de eis voldoet en er is sprake van een specifieke omstandigheid, dat dit niet automatisch betekent dat de installatie niet voldoet aan de gestelde temperatuureis(en). De meting moet dan worden herhaald op een moment waarop de specifieke omstandigheid zich niet meer voordoet.
Bronnen:
• NEN 1006 (nl) 'Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties', september 2015.
• Waterwerkblad WB 2.1A, 'Berekeningsgrondslagen – Druk, volumestroom en temperatuur voor tappunten en toestellen', december 2015
Tekst: Will Scheffer/CAMmediaservice
Fotografie: Industrie